Na een tijdje radiostilte ben ik weer terug. Ik neem aan,
dat je als mijn vorige blog hebt gelezen, je waarschijnlijk wel begrijpt dat
dat komt door het onderwerp van blog #29. Na heel veel geklus werd het tijd om
in te trekken in mijn nieuwe crib. Samen met het allerbeste klusteam toverden
we een leeg, doch vrolijk gekleurd huis, om in mijn gezellige, Lizette-achtige
huisje zoals het nu is.
Familie hielp mee, vriendinnen kwamen langs om pannenkoeken te
eten en neer te ploffen op de bank voor een avondje Songfestivalvermaak.
Zojuist bezocht ik de geweldige voorstelling Bakuon van Yamato. Samen met mijn
vader betrad ik het vertrouwde Lucent Danstheater, dat binnenkort ook een
nieuwe thuishaven zal krijgen in Scheveningen. Japanse trommels, spierkracht,
humor, van heel klein naar heel groot, klepperende trommelvliezen; oftewel het
was een geweldige belevenis! Het publiek trommelde mee, de enthousiaste
Japanners lachten ons toe met hun beste animé glimlach, een enorm applaus, een
drankje, gezelligheid, het was duidelijk; de avond kon eigenlijk niet stuk.
En nu zit ik in mijn nieuwe huis. Thuis. Ik hoor de buren,
de straat, de tram die langs dendert. Een gezellig kaarsje aan, vreemde
geluiden, een nog vreemde plek gevuld met mijn spullen. Een vreemde plek, waarvan elk hoekje, elk plintje,
elk stukje behang of elk stukje verfwerk is geïnspecteerd door mijn kritische
oog. En toch.. Toch moet ik, ondanks de gezelligheid, ondanks mijn spullen, de
fijne bovenburen en de gevulde koelkast, toch nog even wennen. Gelukkig heeft
Brigitte Kaandorp hier een clichématige spreuk voor: